Terug naar >> |
Onderwijs << |
Home << |
Vertrouwen en transparantie worden vaak in één adem genoemd. Op het eerste gezicht lijken ze in elkaars verlengde te liggen, immers bij transparantie vertrouw je de omgeving inzicht toe in je doen en laten. Je schenkt iemand vertrouwen door openheid van zaken te geven. Klinkt vrij logisch. Maar is het in de praktijk ook zo?
We kunnen twee vormen van vertrouwen onderscheiden. Binnen een kring van bekenden is vertrouwen gebaseerd op ervaring. We vertrouwen mensen waarmee we daadwerkelijk goede ervaringen hebben of mensen die binnen onze kring een goede naam hebben: ons kent ons. Dit persoonlijke vertrouwen binnen de familie, de belangengroep en dorpsgemeenschap is wat Robert Putnam particularized trust noemt. Van oudsher wordt dit ervaringsvertrouwen aangevuld met een vorm van moreel vertrouwen. Moreel vertrouwen is niet gebaseerd op ervaring, maar op een moreel of religieus voorschrift – ‘heb uw naaste lief, want hij is als uzelf.’ Moreel vertrouwen reflecteert onze verwachting hoe mensen zich behoren te gedragen, terwijl ervaringsvertrouwen uitgaat van de verwachting hoe mensen zich zullen gedragen.
Een combinatie van beide vormen van vertrouwen
heeft eeuwenlang een belangrijke rol gespeeld in gemeenschappen van beperkte
omvang. Zonder dit vertrouwen zou een gemeenschap een forse hoeveelheid regels,
normen en afspraken nodig hebben om goed te functioneren. Vertrouwen heeft het
grote voordeel dat impliciet kan blijven wat anders expliciet zou moeten worden
gemaakt.
Vanaf de Industriële Revolutie heeft de kleine gemeenschap (Gemeinschaft) het
veld moeten ruimen voor de grotere samenleving op contractbasis – de
maatschappij (Gesellschaft,
in de woorden van Ferdinand Tönnies; zie bijvoorbeeld ook
hier).
In een grootschalige, geïnstitutionaliseerde maatschappij kunnen we niet volstaan met
impliciet vertrouwen. We hebben een meer expliciete vorm van vertrouwen nodig.
Voor dit brede maatschappelijke vertrouwen in de ‘welwillendheid en
weldenkendheid van instituties’ is expliciete kennis nodig. Voor dit vertrouwen
moet je het nodige begrijpen van democratie, politiek en bijvoorbeeld ook het
bankwezen en de wijze waarop mensen geacht worden ermee om te gaan. Het is een
vertrouwen dat moet worden uitgelegd en onderwezen. Vandaar dat we in het
onderwijs specifieke vakken onderwijzen zoals maatschappijleer of burgerschap.
Het bijgaande vertrouwen wordt door Putnam aangeduid met ‘generalized trust’.
Vertrouwen is een belangrijke hulpbron voor een gemeenschap. Het maakt dat burgers zich met elkaar verbonden weten en gemeenschappelijke doelstellingen kunnen realiseren. Hoe meer iemand uitgaat van vertrouwen, des te gemakkelijker legt hij sociale contacten en des te toleranter is hij tegenover andersdenkenden en minderheden. Hoewel mensen met vertrouwen doorgaans meer persoonlijke waarden koesteren, zijn ze gemakkelijker in staat om te accepteren dat andere mensen afwijkende waarden aanhangen. Samenlevingen met vertrouwende burgers hebben doorgaans effectievere overheden, minder corruptie en criminaliteit en zijn meer geneigd tot rechtvaardige verdeling van geld en goederen over de samenleving. Aldus blijkt onder meer uit onderzoek van Eric Uslaner.
Ook op persoonlijk vlak is vertrouwen cruciaal. Slechts met vertrouwen kan een mens confrontatie met de wereld aan inclusief alle onverwachte zaken die het menselijke bevattingsvermogen te boven gaan. Een fundamentele functie van vertrouwen is het bezweren van de complexiteit van wereld en samenleven. Het is onmogelijk om de wereld in zijn geheel te doordenken, dus in veel zaken moeten we vertrouwen hebben in wat deskundigen en bestuurders ons vertellen. Vertrouwen is een existentiële noodzaak. Als de chirurg zegt dat de operatie een fluitje van een cent is, dan doe ik er goed aan hem te vertrouwen, in plaats van dat ik nog vlug even mijn bul geneeskunde probeer te halen. Met vertrouwen vind ik een modus om de complexiteit van de medische ingreep te aanvaarden. Ik doe geen poging om in de complexe werkelijkheid in te grijpen, maar ik doe iets met mezelf – bewust of onbewust. Met vertrouwen kan ik het onbekende aanvaarden en mijn angst bezweren.
Hoe zit dit met transparantie? Transparantie heeft een soortgelijke functie als vertrouwen, namelijk de bezwering van het onbekende. Maar er is een groot verschil. In dit geval is er namelijk wel sprake van ingrijpen in de werkelijkheid. Het doel is niet de bezwering van de angst, maar het bekend maken van het onbekende. In sommige opzichten is het onthullen van de werkelijkheid inderdaad bevorderlijk voor het vertrouwen. Zo is het voor een multinational in merkkleding van belang om uitsluitsel te geven over de herkomst van de kleding. Klanten moeten erop kunnen vertrouwen dat de kleding niet afkomstig is uit ateliers met kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden. Officiële goedkeuring of certificering, bijvoorbeeld door de Fair Labor Association (FLA) kan hierbij het expliciete vertrouwen verhogen.
Transparantie kan het vertrouwen evenwel ook ondermijnen. Denk aan de onthullingen van de FLA over de misstanden bij Foxconn, een Chinese producent van de iPhone en iPad – ongezonde arbeidsomstandigheden, ontbrekende veiligheidsmaatregelen, lage lonen, onbetaald overwerken, lange werkweken zonder vrije dagen. Dat het imago van Apple als lifestyleproducent hieronder te lijden heeft, laat zich raden. Zie ook hier.
Enkele opmerkingen:
In onderwijsorganisaties wordt transparantie vooral bepleit om externe belanghebbenden tevreden te stellen. Onderwijs is nu eenmaal publieke zaak, zo is de redernering, en deze zaak moet voor het publiek zichtbaar zijn en verantwoord worden. Het publiek moet weten waar het belastinggeld aan besteed wordt. Een belangrijke externe belanghebbende is de overheid in de rol van wetgever, bekostigende instantie en toezichthouder. Voor het oog van inspectie en accountant worden de toegepaste werkwijze, de behaalde onderwijsresultaten en de kwaliteit van het onderwijs transparant gemaakt. Dit soort transparantie is bedoeld om het externe vertrouwen te bevorderen, maar opvallend genoeg werkt al gauw averechts met betrekking tot het interne vertrouwen.
Docenten en studenten worden geacht plaats te nemen in een glazen huis van waaruit hun werk en ontwikkelingen transparant worden gemaakt – controleerbaar en disciplineerbaar. Rapportages, handelingsplannen, test- en toetsresultaten, leerlingvolgsystemen, protocollen, prestatie-indicatoren – een waar administratief circus speelt zich af binnen het panopticum van de verantwoording.
Een dergelijke transparantie staat op gespannen voet met het persoonlijke vertrouwen in de professional. Persoonlijk vertrouwen is juist gebaat bij ruimte en vrijheid om naar eigen inzicht te werken. Een professional heeft een zekere beslotenheid nodig om uit te proberen, fouten te maken, tegendraads te zijn en het geheim van de smid te koesteren. Als er geen ‘geheim van de smid’ meer mag bestaan, bestaat er ook geen goede smid meer. Het zijn vaak de eigen geheime drijfveren en inzichten – bewust of onbewust – waarmee men zich van anderen onderscheidt. Die vormen een belangrijk ingrediënt van iemands vakmanschap en ook van iemands enthousiasme, gedrevenheid en plaatsbepaling in de omringende hiërarchie. Tot op zekere hoogte moet hij (of zij) zich kunnen onderscheiden en het op zijn eigen manier kunnen doen. Voor de zelfbewuste docent is bovengenoemde transparantie fnuikend. In een transparant lesgebeuren – minutieus gedetailleerd, geëxpliciteerd, geprotocolleerd en aldus docentonafhankelijk – wordt het creatieve avontuur doodgeslagen en daarmee ook de persoonlijke ‘touch’ waarmee je soms instaat bent kinderen en jongeren werkelijk 'aan te raken'.
Meer algemeen is het een misverstand te denken dat wederzijds vertrouwen betekent dat er geen eigen innerlijk of eigen geheim mag bestaan. Zonder geheimen, voorkeuren en onuitgesproken vermoedens kunnen we in sociaal verband niet goed functioneren. Mensen kunnen niet effectief handelen zonder dat ze hun initiële denkbewegingen geheim kunnen houden. Volledige openheid van zaken zou elk handelings-, denk- en leerproces in de kiem smoren. Bovendien zijn veel lopende zaken van voorlopige aard en dus niet van dien aard dat je ze serieus moet nemen als waren ze een eindproduct. Anders gezegd, transparantie staat op gespannen voet met particularized trust.
Het grootste gevaar van transparantie is evenwel de verleidelijk illusie dat we hiermee complexiteit kunnen reduceren of opheffen. Dat kan vervelend uitpakken, want die complexiteit is er vaak niet voor niets. Complexiteit – en in haar voetspoor ondoorzichtigheid, ongrijpbaarheid, onbeheersbaarheid, ongerief en ontoelaatbaarheid – horen bij leven en werken. Complexiteit is niet straffeloos weg te denken of weg te disciplineren. Doe je dat wel, dan geef je te kennen dat complexiteit niet langer aanvaardbaar is. Je geeft je dan over aan een vorm van manipulatie van de werkelijkheid, een vorm van misplaatste machtsuitoefening. En dat is wat we in de praktijk vaak zien gebeuren. Onder het politieke gewicht van de zaak wordt de werkelijkheid aangepast aan de wenselijkheid. Een dergelijke transparantie is niet machtsneutraal. Niet zelden volgen disciplinering en machtsuitoefening in het voetspoor van een plausibel welzijnsideaal.
Iets dergelijks zien we momenteel in het basisonderwijs. Overheid, inspectie en bestuurders zetten hun activistische streven om ‘het beste uit de leerling te halen’ kracht bij door een permanente registratie, controle en disciplinering. Scholen worden verplicht tot het regelmatig toetsen van hun leerlingen. Uit de resultaten worden verregaande conclusies getrokken ten aanzien van het individuele kind en de kwaliteit van de betreffende school.
Neem bijvoorbeeld de hausse aan cognitieve toetsen. Dergelijke toetsen vertellen nooit het hele verhaal van de leerling. Voor kinderen tot ongeveer zeven jaar zijn zelfs uiterst discutabel. Kinderen in deze leeftijdsfase vertonen een geheel eigen ontwikkelingsproces. Het betreft voornamelijk de ontplooiing van de in aanleg gegeven ontwikkelingsmogelijkheden. Wanneer er voldoende (maar niet teveel) prikkels uit de omgeving komen, verloopt deze ontwikkeling autonoom, volgens eigen wetten. Het kind ontwikkelt zich dan als het ware spelenderwijs. Het is net zoals een opgroeiende plant. Bij voldoende (en wederom: niet teveel) zonlicht, water en voedingsstoffen ontvouwt de plant zich vanzelf. Je moet niet aan de plant gaan trekken. Bij peuters en kleuters zien we dat terug in de neurale ontwikkeling. In deze leeftijdsfase bestaat de ontwikkeling vooral uit de rijping van het centrale zenuwstelsel. Ieder kind heeft hierbij een eigen ontwikkeling. Dat hierbij grote ontwikkelingsvariaties kunnen optreden is een natuurlijk, maar statistisch nogal ongerieflijk gegeven. Een toets voor de cognitieve vaardigheden levert dan ook weinig betrouwbare uitkomsten. De ene dag een score A en de andere een C; het is net een loterij (zie ook hier).
Dat er tegenwoordig toch massaal kleuters cognitief getoetst worden en dat er uit de resultaten vergaande conclusies worden getrokken, duidt op een krampachtige behoefte om de onbegrepen cognitieve wereld van het kleine kind te reduceren tot een transparante, statistische eenvoud. Deze geforceerde transparantie geeft een verleidelijk, maar misleidend beeld van de ontwikkeling van het individuele kind. Elk schoolbestuur dat op deze wijze de kleuter en de kleuterjuf in het glazen huis plaatst, stapt ongemerkt buiten elke cognitieve categorie en manipuleert met alle goede voornemens de werkelijkheid.
Samenvattend kunnen we stellen dat transparantie in specifieke situaties bijdraagt aan institutioneel en persoonlijk vertrouwen. Dit is het geval wanneer misverstanden en misstanden worden opgeheven en wanneer duidelijkheid geschapen wordt ten aanzien van verantwoordelijkheden en verwachtingen. Daar staat tegenover dat transparantie dikwijls haaks staat op het individuele vertrouwen in de professional. Bovendien is het verleidelijk en misleidend om de complexe werkelijkheid transparant (lees: overzichtelijk en vereenvoudigd) voor te stellen.
Vorige << |